
Een leraar vroeg aan een 7-jarige leerlinge: ‘Als ik je één appel en één appel en nog één appel geef, hoeveel appels heb je dan?’
‘Vier’, zei het meisje zonder aarzelen.
De leraar had een moeiteloos, correct antwoord verwacht. Hij was zichtbaar teleurgesteld. en bedacht zich dat het kind misschien niet goed had geluisterd. Hij herhaalde de vraag. ‘Luister goed. Als ik je één appel en één appel en nog één appel geef, hoeveel appels heb je dan?’ De leerlinge wilde de leraar niet opnieuw teleurstellen en dacht langer na. Vervolgens zei ze: ‘vier’
De leraar was wederom teleurgesteld en bedacht zich dat de leerlinge liever aardbeien eet. ‘Misschien weet ze het dan wel.’ Vol enthousiasme vroeg de leraar: ‘Als ik je één aardbei en één aardbei en nog één aardbei geef, hoeveel aardbeien heb je dan?’
‘Drie’ vroeg het meisje met een aarzelende glimlach.
De leraar was blij. Zijn aanpak was geslaagd. ‘Zie je wel.’ Nu zou het met de appels ook lukken. En op de vraag over de appels antwoordde de leerlinge wederom met ‘vier’.
Geïrriteerd en streng vroeg de leraar: ‘Hoezo?’
‘Nou,’ zei het meisje ‘omdat ik al de hele tijd een appel in mijn tas heb.’